Wat is spierkramp en hoe kun je het verhelpen?
Als je ooit spierkramp tijdens het sporten hebt ervaren dan weet je hoe vervelend dat voelt. De meeste spierspasmes en spierkrampen doen zich voor in de kuitspieren, en zijn onschuldige en ongecontroleerde samentrekkingen van één of meerdere spieren. Wat is de oorzaak van kramp? En, misschien nog wel belangrijker, hoe kun je spierkramp voorkomen?
Is vermoeidheid de grootste boosdoener?
Spierkramp is een veelvuldig terugkerend probleem onder een grote groep sporters. Het zijn onschuldige samentrekkingen van een spier dat flinke pijn kan veroorzaken en je sportprestaties negatief kan beïnvloeden. De getraindheid van een spier zegt over het algemeen weinig over de kans op het ontwikkelen van krampen. Daarentegen vergroot een zware training wel de kans op spierkramp.
Spierkramp doet zich met name voor in de spieren die het meest gebruikt worden. Bij veel sporters is dat de kuitspier. Het is dus vrij logisch dat je al snel de neiging hebt om de spierkramp aan vermoeidheid toe te schrijven. Hoewel lokale spiervermoeidheid ook een rol speelt zijn er daarnaast nog andere factoren die daar invloed op uitoefenen. Aangezien vermoeidheid niet altijd gepaard gaat met kramp, is het interessant om te weten waar de lokale spierkramp exact door veroorzaakt wordt.
Oorzaak van spierkramp
Het bewijs dat tot op heden het meest weet te overtuigen is de theorie over de veranderde neuro-musculaire aansturing. In het kort betekent dit dat de informatieoverdracht vanuit het zenuwstelsel naar de spieren verstoord is geraakt. Bij onvoldoende signaal naar de spier neemt de kans op spierkramp en het in stand houden van spierspanning toe. De reden van het verstoorde signaal naar de spier is meestal een combinatie van factoren. Hierbij kun je denken aan:
- Genetische aanleg
- Spierschade
- De theorie van de spierspoeltjes en peeslichamen
- Overtraining
- Onderkoeling
- Stress
- Slechte trainingsopbouw of vermoeidheid van de spieren
Speelt uitdroging een rol?
Lange tijd werd aangenomen dat spierkrampen veroorzaakt wordt door overmatig zout- en vochtverlies, ook wel hypohydratie genoemd. Deze theorie is door enkele onderzoeken ontkracht en hedendaags niet meer houdbaar. De onderzoekers vonden geen verschil in gevoeligheid voor spierkramp zowel vóór als na de inspanning. Met andere woorden; uitdroging bleek geen rol van betekenis te spelen in het ontwikkelen van krampen.
De genoemde resultaten tonen aan dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat spierkramp wordt veroorzaakt door een verandering in de aansturing van de spier vanuit het ruggenmerg. Kortom, spiervermoeidheid is meestal niet de directe aanleiding voor spierkramp, maar kan een ‘trigger’ zijn als er enkele van de zojuist genoemde signaal verstorende factoren aanwezig zijn.
Helpt magnesium tegen kramp?
Al lange tijd wil de sportvoedingsindustrie ons laten geloven dat magnesium het risico op spierkramp vermindert. Er is echter onvoldoende wetenschappelijk bewijs dat magnesium het vermogen heeft om inspannings-gerelateerde kramp weg te nemen of te voorkomen. In het kader van het ondersteunen van lichamelijk processen is het daarentegen wel belangrijk om voldoende van het mineraal magnesium in te nemen aangezien het nodig is voor de energiestofwisseling en het goed laten functioneren van de spieren. De dagelijks behoefte aan magnesium haal je bij een gezond voedingspatroon al uit brood, melkproducten en vlees.
Referenties:
Braulick KW, Miller KC, Albrecht JM, Tucker JM, Deal JE. Significant and serious dehydration does not affect skeletal muscle cramp threshold frequency. Br J Sports Med. 2012 Dec 6.
Miller KC, Mack GW, Knight KL, Hopkins JT, Draper DO, Fields PJ, Hunter I. Three percent hypohydration does not affect threshold frequency of electrically induced cramps. Med Sci Sports Exerc. 2010 Nov;42(11):2056-63.
M P Schwellnus, N Drew, M Collins. Increased running speed and previous cramps rather than dehydration or serum sodium changes predict exercise-associated muscle cramping: a prospective cohort study in 210 Ironman triathletes. Br J Sports Med 2011;45:650–656